REGIOHUIS Het administratiekantoor van het goederengebeuren 

                                                               De Regiogoederendienstleider Eric Mochèl

                                                 Dirk Nijdam, Gerrit Vlieger, Theo Bakkenes en Theo Bruins

        Gerrit Reins met het SGG systeem

                             Gerrit Hensbroek & Willem Wijsman

Willem Kunst, John vd Berg en Wil Roovers

  V.l.n.r.: Ed Haaksman, Frans Hulleman, Teun Jansen en Bart Stevens 

                                                                                     Wim Gouw en Dirk Slikker

Vrouwelijk Schoon van het Rayonkantoor op bezoek. Gerda op de Haar en Margriet Veerkamp verder Eric Mochèl, Chris Smeekes en Bertus Visser.

    V.l.n.r.: Alex Veldkamp, Michael van Vulpen, Osman Aydin en Renée van der Heijden. 

 Ruud Reuvekamp en Dirk Nijdam                  Guus Brouwer, Willem Vermaak en Janssen 

    Dennis Matsari       Cor Jansen, Hans Ossendrijver, Lammert Kleefman en Gerrit Reins.

  Beelden van het uitje Januari 1990 van het Regiohuis bij Schimmel in Woudenberg

VAN LOCOMOTIEFPOETSER TOT CHEF-LADINGMEESTER

(Ingekort Uit Verzonken spoor door G.H. Jansen)

Minte Mulder (Groningen 1904)

“Er is geen viezer baantje dan locpoetser". Je had wel een ketelpak aan maar als ik thuiskwam en mijn vrouw ging mijn rug wassen, dan had ik vaak zúlke plekken olie op mijn rug. Dat trok in je kleren. Maar je was blij dat je werk had. Er waren in die tijd 365.000 werklozen in Nederland, dus toen ik bij het spoor kwam was dat een lot uit de loterij. Ik was in armoede opgegroeid. Ik ben geboren in een éénkamerwoning van vier bij vier meter in Groningen. We hadden geen elektriciteit, geen waterleiding, alleen een gaslampje. Mijn vader verdiende zes gulden in de week als loopknecht voor een likeurstokerij en daar ging 

nog een gulden vanaf voor de huur. Ik was eigenlijk meubelmaker van mijn vak. Mijn moeder vond dat wij een vak moesten leren. In 1928 ben ik als los locpoetser bij het spoor gekomen. Ik had vóór die tijd los werk gehad bij het vrachtgoed, maar dat was seizoenswerk. Toen kreeg je bij tractie de bietencampagne en daar werden de poetsers bij ingeschakeld en werden er nieuwe locpoetsers gevraagd. Dat ik die baan kreeg, kwam omdat ik bij de muziekvereniging van de spoorwegen zat. Ik ging van een uitkering van elf gulden vijfentachtig in de week naar een weekloon van vierentwintig gulden en ik hoefde niet meer elke dag een stempeltje te komen halen. Bij mijn vaste aanstelling begon ik met een bruto jaarloon van 1446 gulden en daarvoor deed ik dan vroege dienst, late dienst, nachtdienst en allerlei vieze karweitjes. In 1941 heb ik overplaatsing gevraagd van tractie naar vervoer, als rangeerder, en op 17 december ben ik in Uitgeest begonnen. Die overstap was een promotie, want locpoetser was schaal één en arbeider-rangeerder schaal twee.

In 1944 heb ik weer overplaatsing gevraagd en kon toen kiezen tussen Amsterdam en Amersfoort. Het werd Amersfoort, eerste klas standplaats. Per 1 oktober 1944 kon ik beginnen….. Maar op 17 september brak de spoorwegstaking uit. Ik ben negen maanden ondergedoken geweest. Na de oorlog kwam ik in Amersfoort als rangeerder in schaal vijf. Amersfoort heeft een nogal groot emplacement, ook door de centrale werkplaats. We hadden hier bij elkaar 72 sporen liggen, met de werkplaats mee 105. Je hebt hier twee heuvels. De lage heuvel gebruikten ze voor de zomer, de hoge heuvel voor als het vroor. Vergeleken met m’n vorige baan als locpoetser was het rangeren natuurlijk veel schoner werk. We kregen een corduroy broek, een blauw jasje en een pet. Voor de winter een jas met bontvoering. Bij het seinhuis was een rangeermeester en een voorman-rangeerder. De voorman-rangeerder haalde de treinen en maakte de bonnen klaar. Je kreeg je bon, bijvoorbeeld 48, 49, 50 en 51, enzovoort. Vervolgens werd de trein over de heuvel geduwd. Je moest vier sporen bedienen. Het sloffen moest met beleid gebeuren, je legde de remslof zo ver van de wagen af dat hij er niet met geweld tegenop reed.

Je moest vreselijk opletten bij het rangeren, vooral ’s winters met die sneeuw. En tussen de buffers. Je moet de luchtslangen vastzetten en die trein beweegt maar en je zit er tussen en je moet hem vastkoppelen. Het was een heel gevaarlijke baan. In 1949 werd ik afgekeurd wegens kleurenblindheid. Ik kon toen onderladingmeester worden. Ik was blij dat ik bij het spoor kon blijven. Je werkte op de heuvel. De conducteur die de goederentrein binnenbracht, leverde de bijbehorende vrachtbrieven in op het vrachtgoederenkantoor. Wij zorgden dat de vrachtbrieven bij de juiste vertrekkende trein kwamen. Ik heb wat afgelopen langs al die treinen, want je had ook nog de treinen die op de goederensporen stonden. Je had 18 en 19, dat was Douane; 20 was voor Koender, kolenwagens, dan de veelading. En de lossporen, naar Noack, naar Pon, enzovoort.

In 1954 werd ik bevorderd tot ladingmeester goederentreinen. Van alle typen wagens moest je de bijzonderheden- soort lading, capaciteit, snelheid en dergelijke- in je hoofd hebben. Verder moest je alle 690 plaatsen aan de spoorlijn kennen. In 1956 ben ik chef-ladingmeester geworden. Het boterde niet zo goed met de wagenverdeling in Utrecht. In 1967 werd de gasfabriek afgebroken, ik regelde dat Kaptein en Mijdrecht, twee aannemers het schroot afvoerden met het spoor maar dat werd mij in Utrecht kwalijk genomen.

In 1969 ging ik met pensioen. Mijn mooiste jaren heb ik in m’n gepensioneerde tijd meegemaakt. We hebben geen zorgen meer. Je kunt een paar centen opzij leggen, je kunt de kleinkinderen wat geven, je kunt de kinderen wat toestoppen. Dat kon vroeger nooit. Mijn ouders heb ik onderhouden tot aan hun laatste jaren toe. We hebben in ons leven een evolutie beleefd van arm naar rijk. We hebben een leven meegemaakt zoals onze ouders, onze grootouders nooit hebben gehad. Vaak kom ik thuis en dan sta ik zo mijn kamer rond te kijken en dan zeg ik “Zó woonden vroeger in de stad de dokter, de advocaat, de directeur. Wie had ooit gedacht dat wij het ook nog eens zo zouden krijgen?”

Minte Mulder en zijn vrouw bewoonden zelfstandig een eengezinswoning in het Soesterkwartier te Amersfoort.

 

UIC-codering goederenwagens

Op goederenwagens zie je, behalve het nummer en andere gegevens, ook een uit letters bestaande code.

De eerste letter (hoofdletter) geeft de categorie aan. Daarachter staan een of meer kleine letters die de

kenmerken van de betreffende wagen weergeven. Deze codering is in internationaal verband in 1980

door de UIC afgesproken. De categorieën zijn:

E = normale open wagen of stortwagen, kiepbaar op de kop en zijdelings, met platte bodem

F = speciale stortwagen (bijv. zelflossers voor kolen, erts) (afb 1)

G = normale gesloten wagen met minimaal acht ventilatiegaten(afb 2)

H = speciale gesloten wagen (afb 3) 

I = koelwagen met thermische isolatie, luchtkoeling, tralievloer en ijsbak (afb 4)

K = normale platte wagen op vaste assen met neerklapbare wanden en korte rongen (afb 5)

L = speciale platte wagen op vaste assen (afb 6)

O = gemengde platte en open wagen met neerklapbare kopwanden en rongen

R = normale platte wagen op draaistellen met neerklapbare wanden en korte rongen

S = speciale platte wagen op draaistellen

T = wagen met opengaand dak (bijv. zelflossers voor kalk, graan)

U = andere speciale wagens (afb 7)

Z = ketelwagen met (metalen) reservoir voor het vervoer van vloeibare of gasvormige producten.

       Vaak voorzien van een gevaar identificatienummer.

Maak jouw eigen website met JouwWeb